De erfenis van het koloniale verleden
Er is maar één geschiedenis, maar daar kun je op veel manieren naar kijken. Wat je ziet in het verleden hangt af van je leeftijd, etnische achtergrond, gender, nationaliteit, klasse én de geschiedenis van je voorouders. Ieder nieuw perspectief geeft een ander verhaal. Ieder verhaal is gemaakt met een erfenis uit het verleden.
In Rotterdam is alles groot. Hebben andere steden alleen havenmeesters, Rotterdam staat bekend om haar havenbaronnen. Tussen 1962 en 2004 was Rotterdam de grootste havenstad ter wereld. Sinds 2022 staat de Zalmhaventoren bekend als de hoogste woontoren van Nederland. Groot is ook de diversiteit in mensen. En in de koloniale tijd hadden de Rotterdamse ondernemers en bestuurders een enorme invloed op het leven van lokale bewoners in het voormalige Nederlands-Indië en slaafgemaakte mensen in West-Afrika, Suriname en op de Antillen.
Halen en brengen
Door de ligging aan het water was Rotterdam al vroeg op scheepvaart gericht. Schepen voeren van hier over de Rijn en over zee naar Europese havens. Rotterdam was vanaf het begin een stad van halen en brengen: invoer, uitvoer, doorvoer.
Rond 1600 verlegde Rotterdam de focus naar de wereld buiten Europa. Een halve eeuw later was de stad partner in vele Nederlandse handelsposten en koloniën, al dan niet met geweld veroverd. Mensenhandel en gedwongen arbeid maakten snel deel uit van deze koloniale constructie. Rotterdamse reders verdienden goed aan transporten van slaafgemaakte Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen naar het Caribisch gebied, waar ze onder dwang op de plantages moesten werken. Ook de handel in Nederlands-Indië ging gepaard met onderdrukking en geweld.
De kolonisten rechtvaardigden de bezetting van land en onderwerping van de bevolking vanuit het idee van een Westerse superioriteit. Bewoners van andere werelddelen waren in hun ogen minderwaardig aan de Europeanen. Met dit denken in ‘rassen’ vergoelijkten handelaren en bestuurders hun mensenhandel, slavernij en uitbuiting in het Caribische gebied en Nederlands-Indië.
Toch klonken er, ook in het oude Rotterdam, van verschillende zijden stemmen van mensen die slavernij en uitbuiting niet normaal vonden. Zij legden zich niet zomaar neer bij dit superioriteitsdenken.
Vandaag de dag zal vrijwel niemand nog de toenmalige mensenhandel goedpraten. Of het geweld ontkennen waarmee slaafgemaakte en inheemse bewoners werden onderdrukt en uitgebuit. En ook weinigen zullen de vele bloedige koloniale oorlogen verdedigen die Nederland voerde in Azië of de militaire acties tegen slavenopstanden in Suriname en op Curaçao. De feiten spreken voor zich. Ze zijn geschiedenis. Maar er blijven nog veel verhalen te vertellen over die koloniale geschiedenis en vooral over de beleving daarvan door Rotterdammers van nu.
De geschiedenis leeft voort in het Rotterdam van nu. Zichtbaar in gebouwen en standbeelden, onzichtbaar in de beleving ervan door oude en nieuwe Rotterdammers.
Plekken van toen
Ondanks het bombardement in 1940 herinneren allerlei plekken in de stad nog aan de koloniale tijd. De Lijnbaan en de Touwslagerstraat, waar werklieden vezels in elkaar draaiden en zo met de hand touw maakten op banen van wel 300 meter lang voor gebruik op de koopvaardijschepen. De Willemskade, in 1847 genoemd naar koning Willem III, waar oorlogsschepen vertrokken om opstanden in Nederlands-Indië neer te slaan. Waar ook de Engelse dames van het Ladies Anti-Slavery Committee van boord gingen. En waar Mohammad Hatta, de latere vicepresident van een vrij Indonesië, als student het Museum voor Land- en Volkenkunde bezocht. Er zijn ook nog oude pakhuizen en een enkele gevelsteen. Als deze stenen eens konden praten, wat zouden ze veel te vertellen hebben!
Het Antilliaans Zomercarnaval
Het zal geen Rotterdammer zijn ontgaan: de Straatparade is het hoogtepunt van het jaarlijkse Zomercarnaval Rotterdam. De afgelopen jaren kwamen er bijna een miljoen bezoekers op af. Het festival duurt vijf dagen met onder meer een Queen Election, Warming-Up, Battle of Drums en Mercado festivalmarkt. Op de laatste dag is er een prijsuitreiking. De Straatparade is uitgegroeid tot een vijf kilometer lange optocht van 2.500 dansers en danseressen, 25 carnavalsgroepen en praalwagens, 30 muziekgroepen en verschillende dj’s. Voor het publiek is het een oogverblindende en oorverdovende ervaring.
Het begon in 1983. Toen richtte Marlon Brown, geboren op Aruba, samen met anderen het Antilliaans Zomercarnaval op. Toen het straatfeest steeds meer als multiculturele melting pot werd gepromoot verdween ‘Antilliaans’ uit de naam. In de optocht lopen Caribische, Latijns-Amerikaanse, Kaapverdische, Marokkaanse, Turkse en Chinese deelnemers mee, ook uit het buitenland.
Vanwege het multiculturele en verbindende karakter kreeg het festival in 2019 een plek op de lijst van Immaterieel Erfgoed Nederland. Ook droeg de Nederlandse overheid het Zomercarnaval bij UNESCO voor, als Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid.
Dit succesverhaal heeft intussen een kritische kanttekening gekregen. Er is meer aandacht nodig voor de oorsprong van het feest: de viering van het Antilliaans zelfbewustzijn. De slavernijgeschiedenis maakt deel uit van deze ‘eigen’ Afro-Caribische cultuur en is onlosmakelijk verbonden met het Zomercarnaval. Want onder de pracht van het feest gaat de pijn van de slavernij schuil.
Zomercarnaval Rotterdam, 2018 (Eric Fecken, Gemeente Rotterdam)
Marlon Brown, Zomercarnaval Rotterdam, 1993 (Robert de Hartogh)
Reliëf Cultuur (John Rädecker, 1931), entree voormalig hoofdkantoor Unilever aan Museumpark, uit foto-essay Een ander Rotterdam, Sporen van het koloniale verleden in architectuur en stedenbouw in beeld, 2020 (Isabelle Boon)
Begin achttiende-eeuwse koopmanshuizen aan het Haringvliet, uit foto-essay Een ander Rotterdam, Sporen van het koloniale verleden in architectuur en stedenbouw in beeld, 2020 (Isabelle Boon)
Namen van toen
Iedere dag spreken Rotterdammers de namen uit van koloniale voormannen. Zoals die van Anthony van Hoboken, de naamgever van het appartementencomplex Nieuw Hoboken. Anthony van Hoboken was een reder die koloniale producten verscheepte, slaafgemaakte Afrikanen naar Noord- en Zuid-Amerika vervoerde en Afrikaanse soldaten naar Java bracht om mee te vechten in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Ook was hij grootaandeelhouder van de Nederlandsche Handelmaatschappij (NHM) die in Nederlands-Indië plantages exploiteerde en belastingen inde.
Inmiddels zijn in dit voormalige kantoorgebouw 97 appartementen gebouwd. De meeste bewoners van dit pand zullen de naam van hun appartement uitspreken zonder erbij na te denken, maar voor hen die dat wél doen, kan het pijnlijk zijn. In de stad verwijzen ook verschillende standbeelden en straatnamen naar koloniale heerschappen als Piet Hein, Johan van der Veeken en Witte de With.
Echt Nederlands: babi pangang
Uit de serie Rose Garden, 2020 (Benjamin Li)
Babi pangang is een gerecht dat in ieder Chinees-Indisch restaurant op het menu staat. Nederlandse reizigers verbazen zich er vaak over dat ze in China of Indonesië geen babi pangang kunnen bestellen. Het is dan ook geen Chinees en evenmin Indonesisch gerecht, al doen de woorden babi (varken) en pangang (geroosterd) anders vermoeden. De specifieke kruiderij en de rode saus zijn een Nederlandse uitvinding, afgestemd op de smaak van het publiek hier. Zo is babi pangang een voorbeeld van een geslaagde vermenging van de Chinese, Indische én Nederlandse cultuur.
In het begin bestelden vooral mensen met een Indische achtergrond babi pangang. Maar toen Chinees-Indische restaurants zich vanaf het midden van de vorige eeuw in heel Nederland vestigden, werd het gerecht bij een breed publiek populair. De Chinees-Indische restaurantcultuur is van blijvende invloed geweest op de Nederlandse horeca. ’De Chinees’ was bijvoorbeeld als eerste ook op zondag open. Heel wat Nederlanders ontdekten zo het ‘uit eten gaan’. Met de royale porties kregen ze waar voor hun geld en ze leerden er ook het gemak kennen van afhaaleten.
Door een overdaad aan eetgelegenheden met internationale keukens en nieuwe smaken, sloten de afgelopen decennia steeds meer Chinees-Indische restaurants hun deuren. De weinige restaurants die overbleven, specialiseerden zich in de Chinese keuken. Of de eigenaren begonnen een cafetaria, waar je naast de patat ook rendang en babi pangang kunt bestellen. Zo dragen de koloniale wortels bij aan een rijke eetcultuur. Met eigen smaken en nog lang niet van de kook gebracht. De Chinees-Indische restaurantcultuur staat sinds 2020 op de lijst van Immaterieel Erfgoed in Nederland.
Mensen van nu
De belangrijkste koloniale erfenis zit echter niet in stenen en straatnamen, maar in de mensen; in de migranten die zich vestigden in het land dat het leven van hun voorouders bepaalde. Op straat is te zien hoe multicultureel de Rotterdamse bevolking is. Mensen met wortels in Nederlands-Indië, West-Afrika, Suriname en de Antillen lopen op met anderen die hier een nieuw thuis vonden. Rotterdam telt 206 nationaliteiten en 53% van de inwoners heeft een migratieachtergrond. Net als andere snelgroeiende steden heeft Rotterdam te kampen met grootstedelijke problemen en scherpe politieke en etnische tegenstellingen.
Die tegenstellingen klinken door in het debat over het karakter van de stad. Over wie erbij hoort, over oude en nieuwe rechten en plichten. Het is geen gemakkelijk debat en het zal voorlopig ook niet verstommen. Maar het moet wel gevoerd worden, met kennis van het koloniale en slavernijverleden van de stad, met serieuze reflectie en met inlevingsvermogen.
In dit debat spelen Rotterdammers met een verleden in de koloniën een steeds prominentere rol. Logisch, gezien de geschiedenis van hun voorouders. Die dragen ze mee in hun genen en in hun geest. En steeds weer blijkt dat hun stadgenoten bar weinig weten van die koloniale geschiedenis en er soms ook weinig van wíllen weten. Vooral nazaten van mensen in slavernij laten van zich horen. Ze spreken met trots over hun voorouders, hun kracht om te overleven en hun verzet. En zo kregen ze voor elkaar dat hun erfenis zichtbaar werd in de stad: in 2013, 150 jaar na de afschaffing van de slavernij, werd het Rotterdamse slavernijmonument onthuld op de Lloydkade. Op deze plaats herdenken en vieren Rotterdammers ieder jaar op 1 juli deze dag van Keti Koti (de ketenen zijn verbroken).
Twee jaar later, in 2015, realiseerde de Stichting Herdenking 15 augustus Regio Rotterdam het Indisch Straatsieraad. Dit monument staat bij de Vlaggenparade op de Boompjes. Hier wordt ieder jaar op 15 augustus het einde van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië herdacht.
Nog in wording is een landelijk monument ter herdenking van de aankomst in Nederland van Molukse KNIL-militairen en hun gezinnen in 1950 en 1951. De initiatiefnemers zijn kleinkinderen van Molukse afkomst, verenigd in het comité Van ver gekomen. Zij zijn een crowdfundingactie gestart voor een monument op de Lloydkade.
Pronken met andermans veren
Negentiende-eeuwse singha’s (mythologische leeuwen), Lombok, Indonesië (Wereldmuseum Rotterdam)
Musea krijgen de laatste tientallen jaren steeds vaker verzoeken om voorwerpen uit hun collectie terug te geven aan de landen van herkomst. Het gaat dan om erfgoedstukken die onmisbaar zijn voor de geschiedenis van die landen zelf. In het verleden werd teruggave vaak botweg geweigerd. Tegenwoordig proberen de musea, samen met deskundigen uit de herkomstlanden, te achterhalen of de voorwerpen legaal bij hen terecht zijn gekomen. Want ze kunnen ook zijn geroofd of onder dwang zijn afgestaan. Dit zijn complexe en tijdrovende onderzoeken.
In 1920 werd het Wereldmuseum eigenaar van twee Indonesische singha’s, mythologische leeuwen, die bescherming bieden tegen het kwaad. De schenker was bekend, maar de herkomst bleef onduidelijk. Dertig jaar geleden kwam het antwoord. Het boek De schatten van Lombok vermeldde dat de singha’s aan weerszijden van de hoofdingang van het Lombokse vorstenverblijf stonden. Tijdens de Lombokoorlog maakten soldaten van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) ze in 1894 buit. Hoe het de beelden daarna is vergaan, is nog onduidelijk. Zeker is wel, dat ze, 1 meter 30 hoog, niet zomaar onder de arm zijn meegenomen. Ook is zeker dat ze niet bij de legerleiding zijn ingeleverd, wat wel had gemoeten. Hoogstwaarschijnlijk zijn de singha’s in de illegale handel terechtgekomen. In afwachting van nader onderzoek blijven ze in het Wereldmuseum en daarmee eigendom van de Gemeente Rotterdam.
Inmiddels zijn er volop plekken waar Rotterdammers van diverse afkomst hun verhalen, ervaringen en leefstijlen uitwisselen. In Verhalenhuis Belvédère, in hiphopclubs, in de musea, op de markt en in gebedshuizen. Vraag Rotterdammers met een koloniale achtergrond hoe ze in de stad terecht zijn gekomen en ze zullen simpelweg antwoorden: ‘Wij zijn hier omdat jullie daar waren!’
Dit boek wil ‘halen en brengen’ omzetten in ‘verhalen en samenbrengen’. Dat begint met interesse in de eigen en elkaars geschiedenis. Vanuit het perspectief van de machthebbers is destijds veel informatie vastgelegd en terug te vinden in scheepsjournalen, plantageboekhoudingen en verslagen van bestuurders en handelaren. Hier en in Suriname, op de Antillen en in Nederlands-Indië. Die bronnen vormen ook de belangrijkste basis voor dit boek, dat dus zeker niet het héle verhaal vertelt. Getuigenissen vanuit het andere perspectief zijn echter veel minder overgeleverd. Hedendaagse Rotterdammers hebben nog duizenden verhalen te vertellen. Over hoe de koloniale overheersing ingreep in het leven van hun voorouders en daardoor hun eigen leven kleurt en dat van hun nazaten.
Nu veel archieven zijn gedigitaliseerd en op internet zijn te vinden doen steeds meer Afro-Surinamers, Afro-Antillianen, Molukse, Indische en ‘witte’ Nederlanders onderzoek naar hun familiegeschiedenis. Gekoppeld aan de mondeling overgeleverde verhalen bieden ze nieuwe perspectieven op de geschiedenis. En er zijn nog veel meer bronnen. Denk aan voorwerpen in de musea, liederen, odo’s en proverbio (gezegdes en spreekwoorden), dagboeken, foto’s en natuurlijk de verschillende muziek- en eetculturen. De koloniale geschiedenis van Rotterdam is overal te vinden, misschien wel in onze eigen straat. Het samenbrengen van die verschillende perspectieven op het verleden legt een basis voor gedeeld burgerschap.
Krabita pikin, ma no de futuboy fu kaw.
De geit is klein, maar daarom nog niet de (slaven)loopjongen van de koe.
Betekenis: al ben je klein, arm of machteloos, daarom hoef je je nog niet alles te laten zeggen.
A moro betre sneki beti yu, libisma no tesi yu.
Beter door een slang gebeten dan door de wreedheid van een mens.
Katibu ta galiña, mama.
Katibu ta galiña.
Shin ta bende nos, mama.
Katibu ta galiña.
De slaaf(gemaakte) is een kip, mama
De slaaf(gemaakte) is een kip!
De shon (meester) verkoopt ons, mama
De slaaf(gemaakte) is een kip!
Si bo forza busá, busá ta papia latin.
Onder dwang kan [zelfs] een pas gearriveerde Afrikaanse slaafgemaakte Latijn spreken.
Surinaamse odo’s, een fragment uit een Antilliaans Tambu-lied en een Antilliaans spreekwoord.
Melly
Melly Shum Hates Her Job (Ken Lum, Kunstinstituut Melly)
Kunstinstituut Melly heette tot 2021 Witte de With. Het instituut zit in de straat die is vernoemd naar de zeventiende-eeuwse viceadmiraal Witte de With. Hij was in dienst van zowel de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) als van de West-Indische Compagnie (WIC).
Omdat dekolonisatie een belangrijk thema is in de internationale kunstpraktijk van het instituut, wilde het af van haar oude naam. Witte de With voerde voor de VOC gewelddadige acties uit op Java en op de Molukken. Ook verdedigde hij Nederlands-Brazilië tegen de Portugezen. Hier exploiteerde de WIC een op slavernij gebaseerde kolonie.
In samenspraak met Rotterdammers ruilde het kunstinstituut de naam van deze omstreden koloniale zeeheld in voor die van Melly; een vrouw met een migratiegeschiedenis en een arbeidersberoep. Haar naam en foto sieren al sinds 1990 de gevel van het gebouw als hoofdpersoon in het kunstwerk Melly Shum Hates Her Job van de Canadese kunstenaar Ken Lum.
Nogmaals erfenissen: blijvertjes en herstelwerk
De geschiedenis van Rotterdam leeft voort in de mensen met al hun overeenkomsten en verschillen. Ze geven de stad een nieuw eigentijds gezicht met een keur aan winkels, kerkgenootschappen, restaurants uit alle windstreken en het Zomercarnaval. Deze erfenissen zijn inmiddels vanzelfsprekend Rotterdams – dat zijn de blijvertjes, die maken de stad rijk.
Andere zichtbare herinneringen, zoals straatnamen en standbeelden, kunnen juist het leed weer naar boven halen. Zij vereisen herstelwerk. De gemeente Rotterdam is ermee bezig door alle straatnamen, ook de koloniale, te voorzien van achtergrondinformatie. Iedereen kan de informatie dan ter plekke makkelijk met een digitale code oproepen. Bovendien kiest de gemeente er als tegenwicht voor om nieuwe straten te vernoemen naar verzetshelden uit Nederlands-Indië en Suriname, zoals de Hattasingel, de Tulastraat en het Bonipad. Op deze manier werkt de stad aan een completer verhaal, dat álle Rotterdammers in het heden met elkaar verbindt.
Doordenkertje Moeten de pijnlijke sporen worden uitgewist? Of is het voldoende als alle oude en nieuwe standbeelden en straatnamen die verwijzen naar dat pijnlijke verleden, een toelichting krijgen waarin het héle verhaal wordt verteld?