Stad in beweging
De geschiedenis leert dat er altijd spanningen zijn tussen oud-bewoners en nieuwkomers die pas na verloop van tijd Rotterdammers worden. Maar het Rotterdam van nu is een werkstad die naar de toekomst kijkt. Al kijkt het verleden altijd mee...
Een havenstad is behalve vertrekplaats ook altijd een plaats van aankomst of van doorgang. Tussen 1600 en 1880 ontving Rotterdam, naast reizigers uit Europa, hoofdzakelijk bezoekers uit de koloniën. Onder hen waren kleine aantallen Afrikanen en Aziaten die als slaafgemaakte bedienden met Nederlandse kolonisten meereisden. Soms maakten ook gekleurde vrije mensen de overtocht, zoals de kinderen Woortman. Pieter Woortman was directeur-generaal van de WIC- hoofdvestiging in Elmina in het huidige Ghana. Twee van zijn zoons werkten eveneens voor de WIC. Vader en zoons hadden alle drie relaties met Afrikaanse vrouwen. Vijf zoons uit deze relatie werden voor verder onderwijs naar Nederland gestuurd. Het handelshuis Coopstad & Rochussen, waarmee de Woortmans zaken deden, ving de kinderen op en bracht ze onder bij een schoolmeester in Kralingen.
In de koloniale tijd kwam het ook wel eens voor dat mensen van Suriname naar Nederlands-Indië reisden. Zo vertrok een buitenechtelijk kind van plantage-eigenaar Charles Paul Benelle de la Jaille van Suriname naar Nederlands-Indië. Daar kreeg Benelle de la Jaille jr. in 1816 zelf een zoon bij de slaafgemaakte Molukse Rosina van Ternate. Hij erkende zijn kind en overleed vlak daarna. De jongen werd vervolgens op vierjarige leeftijd naar Rotterdam gestuurd. Wat zijn moeder Rosina daarvan vond is niet bekend. Het jongetje ging in Rotterdam naar een kostschool. Hij kon goed leren en wilde predikant worden in Nederlands-Indië.
Daar is het niet van gekomen, maar hij keerde wel naar Nederlands-Indië terug. Over de reizen van de kinderen Woortmans en Benelle de la Jaille is veel bekend omdat er brieven en formulieren van hun familieleden bewaard zijn gebleven. Inheemse zeelieden, zwarte bedienden en vrije zwarten die uit de koloniën naar Rotterdam reisden lieten veel minder sporen achter. Misschien zijn die alsnog te vinden.
Opruier of vrijheidsheld?
'I live right there in Hatta’, zegt een studente in een voorlichtingsfilm van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ze wijst naar een hoogbouwcomplex, waar vooral internationale studenten wonen. Mohammad Hatta (1902 - 1980) is ook naamgever van een singel in Rotterdam. In deze stad begon zijn politieke loopbaan, waarin hij het bracht tot eerste vicepresident van het onafhankelijke Indonesië. Hatta begon in 1921 een studie aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool, een voorloper van de Erasmus Universiteit. Naast zijn studie was hij actief in de studentenvereniging Perhimpoenan Indonesia, die streed voor een onafhankelijke natie. In hun blad Indonesia Merdeka (Indonesië Vrij) schreef Hatta uitgebreid over het groeiende Indonesische nationalisme. Hij sympathiseerde met het socialisme en onderhield goede internationale relaties met communistische kopstukken.
In 1927 werd hij in Nederland opgepakt wegens opruiing en verboden contacten, maar de rechtbank in Den Haag sprak hem vrij. Een bewerking van zijn zelf gevoerde verdediging verscheen in 1928 onder de titel Indonesië Vrij. Die brochure werd een klassieker in de Indonesische nationalistische beweging.
Eenmaal terug in Nederlands-Indië werd Hatta voor de tweede keer opgepakt vanwege zijn politieke activiteiten. Hij wees iedere samenwerking met koloniale instanties af. In 1934 werd hij samen met de nationalistische leiders Soekarno en Sjahrir verbannen. Hatta werd opgesloten in het concentratiekamp Boven-Digoel in Nieuw-Guinea. Later werd hij op het eiland Banda vastgezet.
In 1942, na acht jaar ballingschap, lieten de Japanse bezetters van Nederlands-Indië Hatta vrij. In de daaropvolgende jaren werkte Hatta met de Japanners samen omdat zij toezegden het Indonesische vrijheidsstreven te zullen steunen. Twee dagen na de Japanse capitulatie, op 17 augustus 1945, riepen Soekarno en Hatta de Republik Indonesia uit. Vier jaar erna, in 1949, tekende vicepresident Hatta in aanwezigheid van koningin Juliana de Nederlandse soevereiniteits-overdracht in het Paleis op de Dam in Amsterdam.
Bestuursleden van de Indonesische Vereeniging, voorloper van de Perhimpoenan Indonesia, met tweede van links staand Mohammad Hatta, 1924 (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, (IISG))
Vicepresident Hatta en minister-president Drees, aan weerszijden van koningin Juliana, ondertekenen de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, Amsterdam, 1949 (Anefo, Nationaal Archief)
Zeelieden, bedienden en studenten
Door kortere vaarroutes en de inzet van stoomschepen was reizen aan het einde van de negentiende eeuw veel gemakkelijker geworden. Er voeren dan ook veel meer mensen naar Rotterdam; voornamelijk zeelieden, bedienden en studenten. In de stad ontstonden kleine gemeenschappen van Chinese zeelieden en van studenten uit Indonesië, Suriname en de Antillen. De Chinezen werkten als zeelieden en havenarbeiders en vestigden zich vanaf het begin van de twintigste eeuw op Katendrecht, midden in het havengebied. Deze wijk groeide in de jaren twintig uit tot een flink Chinatown.
Een hechte groep vormden ook de studenten uit Nederlands-Indië. Dankzij de ethische politiek groeide de aandacht voor onderwijs in de koloniën. De Nederlandse overheid stelde voor studenten uit de koloniën meer beurzen beschikbaar om in Nederland te studeren. De meeste Indonesische studenten in Rotterdam gingen naar de Nederlandse Handels-Hoogeschool, een voorloper van de Erasmus Universiteit. Ze zochten elkaar op in de Indonesische verenigingen; de sociaal-culturele Roekoen Peladjar Indonesia en de links-nationalistische Perhimpoenan Indonesia.
Door studie en gesprekken sterkten ze elkaar in het ideaal om Indonesië te bevrijden van het kolonialisme. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schortten ze dit streven tijdelijk op. Ze gingen in het verzet onder het motto ‘Eerst Nederland, dan Indonesië bevrijden’. Na de Tweede Wereldoorlog wachtte de Indonesische studenten een enorme teleurstelling. Indonesië bevrijden kreeg in Nederland nauwelijks steun. Integendeel. Nadat de leiders Soekarno en Hatta in 1945 de Republik Indonesia hadden uitgeroepen, voerde Nederland een vier jaar durende oorlog.
Zij aan zij met Nederlandse verzetstrijders
Dr. Leo Lashley, 1903 - 1980 (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG))
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden in Nederland honderden mensen uit de koloniën. Een deel van deze mensen verbleef hier noodgedwongen omdat de scheepvaart stillag. Onder hen waren veel studenten, zeelui en huisbedienden uit Nederlands-Indië. Uit deze groep zaten verhoudingsgewijs veel mensen in het verzet. Het bijzondere hieraan was dat gekoloniseerden de kant kozen van hun kolonisator. In Rotterdam was een Indonesische verzetsgroep actief rond de broers Djajeng en Gondho Pratomo. Hun groep drukte illegale bladen en hielp ook bij de distributie van verboden bladen als Vrij Nederland. In 1943 pakte de Sicherheitsdienst Djajeng op. Hij overleefde zowel kamp Vught als concentratiekamp Dachau.
Ook Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders zaten relatief vaak in het verzet. Een van hen was Leo Lashley. Als voorzitter van de Rotterdamse artsenvereniging protesteerde hij tegen de nazistische Artsenkamer. Als arts had hij de moed om een bevalling te doen bij een joodse onderduikster. Als verzetsman bezorgde hij onderduikers veilige adressen. Niet lang na de oorlog vertrok Lashley naar Suriname. Teleurgesteld, zo blijkt uit een geheim rapport van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. ‘Onmiddellijk na de bevrijding vervulde hij bij de opbouw van het gemeentebestuur alhier een zeer vooraanstaande functie. Daar hij kleurling is, zou hij in zekere mate uit deze functie zijn gewerkt, wat hem ten zeerste heeft gegriefd.’ Rotterdam herdenkt deze verzetsheld sinds 2016 met de Leo Lashleylaan.
De meest culinaire en veelkleurige straat
In 1949 droeg Nederland onder grote internationale druk de soevereiniteit over aan Indonesië. De meeste Indische en Chinees-Indische Nederlanders trokken hieruit hun conclusie dat Indië voorbij was en Indonesië niet langer het land was waar ze wilden of konden blijven.
Tussen 1945 en begin jaren zestig arriveerden ruim 300.000 immigranten in Amsterdam en Rotterdam. Van daaruit werden ze over heel Nederland verspreid. In Rotterdam, dat zwaar getroffen was door de oorlog, gold eerst nog een vestigingsverbod. Dat veranderde in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De gemeente Capelle aan den IJssel bouwde een woonoord voor Molukse gezinnen. En in Rotterdam kregen Indische gezinnen flats aangeboden in nieuwbouwwijken.
Een tweede grote groep (post)koloniale migranten arriveerde in de jaren zeventig uit Suriname. Rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 koos ruim een derde van de bevolking voor emigratie naar Nederland. Ruwweg de helft van hen was van Hindostaans- en Javaans-Surinaamse afkomst. Hun voorouders waren na de afschaffing van de slavernij naar de kolonie gehaald als contractarbeiders om in de landbouw te werken.
Na de ‘sergeantencoup’ onder leiding van Desi Bouterse in 1980 en de Decembermoorden in 1982 vertrokken opnieuw veel teleurgestelde Surinamers naar Nederland. In dezelfde tijd kwamen ook van de Antillen en met name van Curaçao veel postkoloniale migranten. Zij ontvluchtten de economische problemen op de eilanden of kwamen hier om te studeren.
Rotterdam was, als tweede stad van Nederland, een gewilde woonplaats voor nieuwkomers. De meesten kwamen terecht in oudere buurten en in nieuwbouw aan de rand van de stad. Een kleine groep Surinamers vond huisvesting in het Oude Westen, rond de West-Kruiskade; de langste, meest culinaire en veelkleurigste straat van Rotterdam. Chinese restaurants en bakkerijen kregen Hindostaans-Surinaamse toko’s als buur en later ook islamitische slagerijen en Turkse groentewinkels.
Kamp Q
Kort na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië werd in 1950 het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) opgeheven. Indonesië tolereerde echter geen buitenlands leger op haar grondgebied. Veel Molukse KNIL-militairen wilden op de Molukken gedemobiliseerd worden, want daar was kort ervoor de onafhankelijke Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen. De Indonesische regering wilde voorkomen dat ex-KNIL-militairen met de RMS zouden gaan meevechten. De Nederlandse regering gaf toen de voormalige KNIL’ers de keuze: demobilisatie op Java of een overgang naar het Indonesische leger. Zo’n 4.000 Molukse militairen weigerden een keuze te maken en kregen daarop begin 1951 het dienstbevel om met hun gezinnen naar Nederland te vertrekken; in totaal vertrokken zo’n 13.000 Molukkers. Bij aankomst kregen de KNIL’ers tot hun verbijstering en woede te horen dat zij uit militaire dienst werden ontslagen.
In eerste instantie dachten de Molukkers nog dat ze na een kort verblijf in Nederland naar Indonesië terug zouden keren. Ook de Nederlandse regering ging uit van tijdelijke opvang en huisvestte de Molukse gezinnen in slecht toegeruste woonoorden door heel Nederland. De meeste van deze wooncomplexen lagen buiten de bebouwde kom, wat integratie met Nederlanders sterk bemoeilijkte. Kamp Q in Slikkerveer, vlakbij Rotterdam, was hierop van meet af aan een uitzondering.
Directeur Frans Smit van Electro Smit Slikkerveer huisvestte in 1952 een groep Molukse vrijgezellen op zijn fabrieksterrein. Het waren oud- politiemannen, die vóór de soevereiniteitsoverdracht in Nederlandse dienst hadden gewerkt en zich daarom niet meer veilig voelden in het onafhankelijke Indonesië. De mannen vonden werk bij Electro Smit of op de nabijgelegen scheepswerven. Ze kregen verkering met lokale meisjes en omdat ze fietsten op zondag kregen ze ook ruzie met strenggelovige streekbewoners. En ze hielpen tijdens de watersnoodramp in 1953 met zandzakken vullen om de dijken te beschermen.
Wachten op vervoer naar een woonoord. Lloydkade, 1951 (K. Molkenboer, Nederlands Fotomuseum)
Kamp Q, Slikkerveer, 1952 - 1958 (collectie Solissa, Moluks Historisch Museum)
Ongedeeld verleden...
Intussen heeft Rotterdam zich ontwikkeld tot een van de meest diverse steden van Nederland. Je kunt aan iemands naam al lang niet meer zien, wie hier geboren en getogen is, en al helemaal niet wie zich Rotterdammer voelt. Dat geldt ook voor stadsdichter Dean Bowen, illustrator Naomi King, fotograaf Lou Muuse, kunstenaar Benjamin Li, stadsmarinier Marcel Dela Haije, burgemeester Ahmed Aboutaleb, de hiphoppers van Broederliefde en politicus Peggy Wijntuin, om er maar een paar te noemen. Alle oud- en nieuwkomers zijn multi-etnisch en veelkleurig en hun verhalen maken de Rotterdamse geschiedenis letterlijk en figuurlijk meerstemmig.
Zo getuigden de verhalen van oudere Indische en Molukse Rotterdammers over het verlies van hun geboorteland, de kille ontvangst en eenrichting- integratie in Nederland. Hun pijn en leed waren verbonden met het einde van de koloniale geschiedenis. Na de Japanse bezetting in Nederlands-Indië en de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog wachtte hun een ongewenste landverhuizing naar Nederland. Voor de Molukkers zou die naar verwachting maar kort duren. Maar uiteindelijk voelden zowel de Molukse als Indische Nederlanders zich in de steek gelaten.
Zij vroegen de Nederlandse regering om erkenning en genoegdoening. En, wat de Molukkers nu betreft, ook om excuses voor de behandeling hier in Nederland. Bij veel Afro-Surinamers en Afro-Antillianen speelden daarentegen juist heftige emoties als woede, verdriet en schaamte over het kolonialisme op zich. Hun voorouders waren door de kolonisten in slavernij gebracht, uitgebuit en ontmenselijkt. Voor dit onmetelijke onrecht en voor de erfenis ervan eisten hun nazaten erkenning, genoegdoening en excuses. De Afro-Surinamers en Antillianen die nu hun stem laten horen zijn geboren en getogen Rotterdammers. Zij eisen hun positie op vanuit hun eigen kracht.
...gemeenschappelijke toekomst
Steeds meer Rotterdammers met allerlei achtergronden zien dat hun stad weliswaar superdivers is, maar nog lang niet inclusief. Ze maken deel uit van een groeiende beweging die haar stem luid laat horen. Zo trokken op 3 juni 2020 duizenden Rotterdammers van alle leeftijden, (culturele/religieuze) achtergronden en gender, naar de Erasmusbrug om tegen politiegeweld en racisme te protesteren. Tijdens deze Black Lives Matter (BLM)-demonstratie bleek dat ook mensen die er wellicht zelf weinig last van hebben, solidair zijn met hen die wél discriminatie ervaren.
Vluchtelingen uit Nederlands-Indië
Aankomst van de ‘Castel Felice’ met Indische immigranten aan de Lloydkade, Rotterdam, 1958 (Herbert Behrens, Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Anefo)
In 2020 riep het Stadsarchief Rotterdam mensen op die tussen 1945 en 1961 uit Nederlands-Indië naar Nederland migreerden om hun dagboeken en foto’s beschikbaar te stellen. Uit die periode, waarin de meeste Indische immigranten aankwamen in Rotterdam, heeft het archief nog nauwelijks egodocumenten in huis. Wel zijn de hoofdlijnen bekend. Na aankomst reisden veruit de meeste Indische immigranten vanaf de Lloydkade in Rotterdam per bus verder naar zogenoemde contractpensions en -hotels door het hele land. In Rotterdam kregen Indische en Chinees-Indische gezinnen later, in het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw, de optie om een flat te huren in nieuwbouwwijken als Hoogvliet en Overschie.
In deze tijd verspreidde de Stichting Kerkelijke en Sociale Arbeid der Hervormde Gemeenten ook een enquête over de immigranten. Van de 615 aangeschreven Rotterdammers vulden 123 de enquête in. Het merendeel van de respondenten bleek begrip te hebben voor de komst van de Indische immigranten, 20% had dat niet. De voorrangs- regeling bij het toewijzen van woningen vond 46% ‘wel billijk’, tegen 37% ‘onbillijk’. Opvallend positieve cijfers gezien de grote woningnood die er destijds heerste in Rotterdam.
In de daaropvolgende jaren zou de druk op de woningmarkt door Indische nieuwkomers nog toenemen. De hardnekkige weigering van Nederland om het bestuur van Nieuw-Guinea over te dragen leidde op 5 december in 1957 tot Zwarte Sinterklaas. President Soekarno verklaarde de Nederlanders in Indonesië staatsgevaarlijk en eiste hun vertrek. Bijna 50.000 mensen vertrokken in 1958 alsnog.
Stad in beweging
Na de BLM-demonstratie en de erkenning van de koloniale geschiedenis en de erfenissen daarvan in het heden is Rotterdam toe aan nieuwe stappen: wat ligt er aan ‘herstelwerk’ en hoe gaan we verder? De stad is al in beweging gekomen. Musea proberen met ‘decolonizing’-programma’s van hun blinde vlekken af te raken. Archieven maken hun collecties meer divers. Het erfgoedlab DIG IT UP diept bij de mensen thuis verhalen op over culturele identiteit. Maatschappelijke organisaties maken plannen voor een beleid van inclusiviteit en diversiteit.
Tegelijkertijd vereist (h)erkenning en aanpak van institutioneel racisme meer gerichte actie. Want jongeren met een niet-Nederlands klinkende achternaam vinden nog steeds moeilijker een stageplaats, baan of woning. In 2021 heeft de gemeente een belangrijke stap gezet met het aanstellen van een stadsmarinier. Deze superambtenaar gaat racisme en andere vormen van uitsluiting opsporen, oplossingen zoeken en veranderingen aanjagen. Hij rapporteert rechtstreeks aan de wethouder. Daarmee laat het stadsbestuur zien dat het kan luisteren en vooruit wil kijken.
In hedendaags Rotterdam zijn koloniale verschillen iets van vroeger aan het worden; je kunt ze niet wegdenken maar wel achter je laten.
Een inclusieve toekomst is een rijke bron van inspiratie bij tal van jonge kunstenaars. In taal, beeld, dans en muziek geven schrijvers, spoken word-artiesten, muurkunstenaars, fotografen en andere creatieven uitdrukking aan de verbondenheid zoals die voelbaar was op 3 juni op de Erasmusbrug. Zij gaan voorop in een zoektocht waarvan niemand weet waar hij toe leidt.
Duidelijk is in ieder geval dat het niet meer gaat om ‘eerste, tweede en derde generatie niet-westerse migranten ’die zich moeten aanpassen aan de ‘Nederlandse’ cultuur. Zelfbewuste jongeren leren elkaars cultuur, tradities, taal en muziek kennen. Ze nemen eruit over wat hen aanspreekt en ontwikkelen een eigentijdse, verbindende ‘jongerencultuur’. Met nieuwe omgangsvormen en een eigen manier van communiceren zetten jonge Rotterdammers een aanstekelijke en hoopgevende stip aan de horizon.
Omgekeerde integratie
Broederliefde, 2021 (Luciano de Boterman, FunX)
Broederliefde was in 2021 voor de zevende keer op rij winnaar van de FUNX Music Award. In de groep zitten Rotterdamse jongens van Kaapverdiaanse, Antilliaanse en Dominicaanse afkomst. Hun nummers zijn een mix van hiphop, Afro-Caribische en West-Afrikaanse muziek. Hun hits staan op de playlist van kids uit alle Rotterdamse wijken, ongeacht de politieke voorkeur van hun ouders. Hun muziek gaat door alle lagen van de bevolking, zo constateerde Kesia Smit die als research & insights manager bij urban platenlabel Top Notch heeft gewerkt.
Veel jongeren in Rotterdam groeien op met verschillende culturen in hun familie, in hun vriendenclub, op straat en op school. Ze switchen in een split second tussen de ‘buitenlander’, de ‘Nederlander’ en ‘zoveelste-generatie-migrant’. Deze mix creëert een nieuwe identiteit die zich vooral uit in taal en muziek, in hiphop.
Volgens Smit speelt in de teksten van hiphopartiesten de koloniale geschiedenis nauwelijks een rol. Ze rappen ook niet over alledaags racisme. Hun roots eren ze door de sounds en taal in hun nummers, afkomstig uit de muziek die ze van huis uit hebben meegekregen en die ze zelf voortdurend vernieuwen.
Hiphop ontwikkelt taal met nieuwe woorden als duku, dushi en feti, die intussen iedereen kent. De muziek komt steevast binnen als nummer 1 op de hitlijsten. Ook witte pop- en hiphopartiesten groeien op met een mix aan culturen. Zij maken eveneens deel uit van de nieuwe jongerencultuur en ook zij nemen in hun muziek van verschillende etnische groepen taal en sounds over.
Smit noemt dat omgekeerde integratie. Zo stelt ze zich ook de nieuwe samenleving van Rotterdam voor, samensmeltend naar het voorbeeld van de hiphop. ‘Want op het pad dat we zijn ingeslagen, is geen weg terug.’
Doordenkertje Is er verandering gaande? Zijn jongeren op weg om het voorbeeld te geven in hoe we met elkaar om kunnen gaan zonder vooroordelen?